Sleedoorn - Prunus spinosa

Ze zien er zo verleidelijk uit, de diepblauwe pruimen van de Sleedoorn, maar wat valt het tegen als je zo'n vrucht nietsvermoedend in je mond steekt. Zuur en vooral wrang, dat is de allesoverheersende smaak. Zo wrang dat alles in je mond samentrekt en ruw en stroef aanvoelt. Niet zo vreemd dat een van de volksnamen voor dit gewas 'trekkebek' is. Nee, de bes van de Sleedoorn is niet bedoeld voor rauwe consumptie, hoe gezond hij ook mag zijn met zijn hoge gehalte aan vruchtenzuren, aroma's en vitamine C.

Vooral de looistoffen dragen bij aan deze bittere wrangheid en pas na langdurig koken en het toevoegen van suiker wil er een acceptabel gerecht te voorschijn komen: de Sleedoornjam. Ook in de toepassing als Sleedoornelixer is een langdurig kookproces nodig, gevolgd door het zoeten met rietsuiker en versterken van de smaak met citroensap.

Gelukkig helpt de natuur ons wel een handje, want als het in de herfst heeft gevroren, smaken de pruimpjes al aanzienlijk beter. Hoe meer vorst er overheen gaat, hoe zachter de smaak, want eerst moet de 'vriezeman' zijn geweest, zoals vroeger wel werd gezegd.

Sneeuwwitte bloesems

Zeer vroeg in het voorjaar, als de winter nog niet echt is weggetrokken, zie je de witte bloesem van de Sleedoorn als reuzen-sneeuwvlokken op de takken liggen. In kwakkelige lentes vallen de Sleedoorns niet zo op, omdat bij aanhoudend vochtig weer de bladeren al tussen de bloemen verschijnen. Maar in een helder voorjaar springt de Sleedoornbloesem in het oog en verbaas je je erover dat er eigenlijk zoveel van die struiken in ons land zijn. Als priemende witte zwaarden steken ze naar alle kanten en geven de lente een maagdelijke betovering.

Hoe vroeg de struik ook bloeit, het zal toch tot pas in de late herfst duren voordat de pruimpjes met hun grote pitten rijp zijn en van groen via blauw naar blauwzwart verkleuren. Het is wonderlijk dat deze vrucht zo lang kan profiteren van de zon in lente en zomer om pas na de eerste nachtvorst in de late herfst echt rijp te worden. Het is de kou en niet de zon, die de laatste zet tot rijping geeft! Dan komt er een wittig waslaagje over de vrucht heen en begint hij er appetijtelijk uit te zien. De Sleedoorn neemt dus de tijd om het licht vanaf het vroege voorjaar tot in de late herfst op te nemen en te 'vertalen' in zijn gezonde sappen. 'Geconcentreerde zomerzon', zo zou je deze pruimpjes kunnen noemen en het is niet verwonderlijk dat de consumptie ervan zieken doet aansterken, bleke en lusteloze kinderen wat meer levenslust geeft en zogende moeders wat extra vitaliteit aanreikt.

Takdoorns

De Sleedoorn heeft een steenvrucht, bestaande uit een zeer harde pit (het zaad) en daaromheen het zachte en sappige vruchtvlees. Dezelfde opbouw hebben ook de vruchten van Pruim, Kers, Perzik, Amandel en Abrikoos, die ook tot de familie van de roosachtigen (Rosaceae) behoren. De Latijnse soortnaam 'spinosa' geeft al aan wat het opvallendste kenmerk van de Sleedoorn is: de doorns. Het gaat hier om zogenaamde takdoorns, waarbij de hele twijg in een scherpe punt eindigt en tot doorn is geworden, zoals ook de duindoorn dat doet. Dat is anders dan bijvoorbeeld de stekels van rozen, die als kleine uitstulpingen aan de takken zitten. Al bij de grote middeleeuwse geleerde Albertus Magnus (1200-1280) vind je dit onderscheid tussen doorns, die uit het hout zijn gevormd, en stekels, die aan de oppervlakte van de schors ontspringen.

Bij de Sleedoorn valt de rechte hoek op waarmee veel doorns uit een twijg zijn vertakt, waardoor de takken een strakke vorm krijgen en de indruk van een zwaardvechter maken. Aan deze vertakte doorns zitten de bladeren en de bloemen in groepjes bijeen.

Geur van blauwzuur

Net als een ander familielid uit de roosachtigen, de Appel, zijn de bloemen stralend wit en steken de meeldraden en stamper ver buiten de bloem uit. Nog voordat de bladeren te voorschijn komen, verschijnen de bloemen met een zachte geur van bittere amandelen. Ze staan zo dicht opeen aan de stengel, dat ze in trosjes lijken te groeien. Wees niet bang voor deze geur, die afkomstig is van het gevaarlijke blauwzuur, want het gaat slechts om spoortjes. Ook in de bast en in de bladeren komt een beetje blauwzuur voor, maar hoe weinig dat is blijkt wel uit het gebruik van de gedroogde bladeren als pijptabak!

De bladeren, met hun langwerpige tongvorm en eenvoudige, licht gekartelde opbouw, doen denken aan die van de Kers, maar ze zijn aanzienlijk kleiner. In toefjes zitten deze bladeren met twee of drie bij elkaar en daar ontstaan ook de bloemtrosjes.

Vergelijken we de Sleedoorn met zijn familiegenoot de Kers, dan valt pas op hoe traag hij zich ontwikkelt in het jaarverloop: de Kers bloeit iets later in het voorjaar dan de Sleedoorn, maar haast zich vervolgens om uit te rijpen. In de tijd dat de kersen worden geplukt, kun je bij de Sleedoorn maar net de groene knopjes van de pruimen tussen de bladeren zien zitten. En dan hebben ze nog geen spoor van rijpheid en sappigheid ontwikkeld! De tijd lijkt bij de Sleedoorn wel te zijn uitgerekt, en hij is dan ook de traagste van al zijn familieleden. Dat vertragen van de tijd komt op een wonderschone wijze terug in het sprookje van Doornroosje.

Doornroosje

De Sleedoorn is een struik die zich rijkelijk vertakt en een dicht struweel kan opleveren. Het is deze groeivorm met de overvloedige aanwezigheid van doorns, die model heeft gestaan voor het sprookje van Doornroosje (opgetekend door de gebroeders Grimm). Niet een Rozenstruik, zoals de naam van het sprookje lijkt aan te geven, maar de wat minder poëtische Sleedoorn werd namelijk in de Middeleeuwen veel toegepast als haag en afscherming van huis en hof. In het sprookje gaat het aldus: 'Rondom het slot begon een doornhaag te groeien die elk jaar hoger werd en ten slotte het hele slot omgaf en er bovenuit groeide, zodat er niets meer van te zien was, zelfs de vlag op het dak niet meer.' Dat wijst op de enorme groeikracht van de Sleedoorn, die met zijn vier meter weliswaar niet zo hoog kan worden als in een sprookje, maar toch een sterk en ondoordringbaar struweel kan vormen, waarvan de takdoorns in elkaar vervlochten raken. Het sprookje vervolgt aldus: 'Het was niemand mogelijk om het slot binnen te dringen, want de doornen bleven - alsof ze handen hadden - vast met elkaar verbonden, en de jongelingen bleven er in hangen, konden niet meer loskomen en stierven een jammerlijke dood.'

Burcht

De Sleedoorn is een sterke plant die zich goed onder moeilijke omstandigheden kan handhaven, bijvoorbeeld op stenige en voedselarme bodems, en wel een mensenleeftijd kan bereiken. Geholpen door de vogels, die de pruimpjes vervoeren, kiemt het zaad en voedt het zich met de rijke inhoud van het rottende vruchtvlees. Dan graaft de plant zich als het ware met zijn wortels in en vormt zijn eigen burcht. Uit die wortels kunnen ondergronds de stengelscheuten te voorschijn komen, die de indruk geven dat er takken uit de bodem omhoog groeien. Keihard is het hout, harder nog dan welke andere inheemse plant dan ook, en het is alleen met een draaibank te bewerken. Tegenover dit harde, taaie en ontoegankelijke karakter van de plant staat de tere uitbundigheid waarmee hij, schijnbaar uit het dode hout, in het voorjaar bloeit. Alsof er even een glimlach verschijnt op het verweerde gezicht van een knorrige oude man...

Toepassingen

Nog altijd kun je in bepaalde streken regelmatig oude mannen aantreffen bij een drankje met de speelse naam 'Voerdrupke'. De Voerstreek van België, even onder Nederlands Zuid-Limburg, is de bakermat van deze Sleedoornjenever. Het is een zoete, oranjeachtige drank waarin Sleedoornpruimpjes zijn verwerkt, die in de Voerstreek overvloedig voorkomen. Daar groeien ze vooral aan bosranden en wegbermen en de plaatselijke bevolking noemt de pruimpjes 'sjlieëkreke'. In het Voerens dialect bestaat ook de uitdrukking 'sjlieë täng': het gevoel dat je aan je tanden krijgt na het eten van een zure appel, rabarber of deze 'sleeuwe pruimpjes'.

Behalve in drankjes is de Sleedoorn sinds de Middeleeuwen ook in de geneeskunde toegepast: een aftreksel van de bloemen gold als een schoonheidsmiddel, de bladeren leverden een nierthee op en wortels en bloemen zouden goed zijn voor de behandeling van diarree. Volgens de bekende pastoor-natuurgenezer dr. Kneipp zijn Sleedoornbloesems het zachtste laxeermiddel dat er bestaat. Volgens hem moet je één theelepel bloesems met een kop kokend water overgieten en een minuut laten trekken. Na het zeven kun je daar per dag het beste één kop van drinken. Het bevordert niet alleen de stoelgang, maar reinigt ook de maag.

De vruchten van de Sleedoorn werden door de eeuwen heen gebruikt als aansterkend middel, om de huid te zuiveren en urine af te drijven.

Walpurgisnacht

De Sleedoorn speelde in vroeger eeuwen een rol bij bezwerende rituelen, zoals in Tirol bij 'het branden van de heksen'. Eind april werden eerst de huizen gereinigd met de rook van het loof en het hout van de Jeneverbes. Daarna maakten mannen bundels hout, met daarin takken van de Sleedoorn, die werden aangestoken in de Walpurgisnacht, de avond voor de eerste mei. Want daar konden de heksen helemaal niet tegen. Luid bellend, rinkelend en schreeuwend trokken de jongens door het dorp en na het luiden van de kerkklokken werden de bundels met twijgen aangestoken, waarbij de rook uit alle hoeken en gaten de heksen wist te verdrijven.

Waarschijnlijk heeft deze toepassing van de Sleedoorn weinig te maken met zijn kwaliteit, maar alles met de overvloedige aanwezigheid van snoeihout en takken van deze wildgroeiende struik. Al in de Middeleeuwen werd namelijk in West-Europa, ook in ons land, de Sleedoorn aangetroffen in de directe omgeving van het bos, waar hij voor een deel het karakter van ons landschap bepaalde: grote open velden voor de landbouw, met daarin bossen en bosjes, die omgeven waren door de Sleedoornstruwelen. Al te veel van dit woekerende gewas ging ten koste van de landbouw en daarom moest er regelmatig worden gesnoeid.

Omdat de struiken in Europa zo overvloedig voorkomen, is het geen wonder dat er al vroeg pogingen zijn gedaan om ze te veredelen. Met name de Kelten selecteerden de sterkste en mooiste struiken om de pruimen zo groot mogelijk te maken. Uit archeologische vondsten is gebleken dat de pitten van de pruimen steeds groter werden en dat de Kelten dus succes hadden met hun veredelingswerk. Zo zijn de huidige pruimenbomen afstammelingen van de oorspronkelijk wilde Sleedoornstruiken in Europa.

Mantel van Sleedoorn

In Nederland komt de Sleedoorn vrij algemeen voor in bosranden: plekken waar sprake is van een overgang tussen een open en een gesloten landschap. Een mooi voorbeeld van dit 'overgangskarakter' van de plant treffen we aan in de mantelbegroeiingen van onze bossen. De term 'mantel' is bedacht om aan te geven dat een goed ontwikkeld loofbos zich tegen het aangrenzende terrein als het ware afschermt door een dichte rand van heesters, vaak doornstruiken, met daarin Sleedoorn, Meidoorn, Vlier, Liguster, Egelantier en nog enkele heestersoorten. Al deze mantelvegetaties, tezamen met de struwelen in de duinen, zijn genoemd naar de Sleedoorn: Prunetalia spinosae. Kenmerkend voor deze mantel is een zekere dynamiek: aan de ene kant de rust en de beslotenheid van het bos, aan de andere kant de open vlakte van het grasland, die steeds weer verandert door het ingrijpen van de mens. Daar staat de Sleedoorn tussenin, ook wat betreft de grootte van de plant: als struik houdt hij het midden tussen de kruiden van het grasland en de hoog opgaande bomen van het achterliggende bos.

Houtwalbeken

In nog een ander milieu komt dit overgangskarakter van de Sleedoorn tot uiting en wel in de Twentse houtwalbeken, die kenmerkend zijn voor oud cultuurland. Aan weerszijden heeft de vrij diepe en brede beek oeverwallen opgeworpen, die door de mens werden opgehoogd en verzorgd, omdat ze de beek in toom hielden. Liggen deze wallen buiten het bos dan zijn ze begroeid met vaak zeer dicht en doornig struweel, dat vooral bestaat uit Sleedoorn en Braam met hun ondergroei. Deze struwelen kunnen flink uitgroeien tot opgaande bosjes die uit wel twintig soorten houtige gewassen bestaan, voor Nederland een grote rijkdom.

Toch kun je soms ook midden in een weiland Sleedoornstruiken aantreffen. Vanwege de sterke doorns zijn de struiken oneetbaar voor het vee en daar profiteren ook andere planten van. Eiken bijvoorbeeld kiemen in deze struiken en kunnen flink opgroeien zonder dat ze door de dieren worden opgevreten. Daarom kun je, soms lang nadat de Sleedoorns zijn verdwenen, midden in een weiland een Eik aantreffen. Zonder de Sleedoorn was hij er nooit gekomen!

Recept

Tot slot een heerlijk recept voor een 'sleedoorndrupke':

Neem 1,5 kg Sleedoornpruimpjes, die de vorst hebben meegemaakt of in de vriezer hebben gelegen, 350 gram suiker, een kwart liter water en een halve liter jenever.

Was de vruchten en prik ze flink aan met een dikke naald. Kook de suiker met het water tot een siroop. Laat dit afkoelen en roer er de jenever door. Vul enkele bokalen met Sleedoornvruchten en giet er de gesuikerde jenever over. Laat de drank op een warme plek staan en schudt het regelmatig.

Dit drankje is ook werkzaam tegen stress omdat het de adrenaline naar beneden haalt.


© 1993-2019 Moeder de Gans - Leest u a.u.b. onze Disclaimer, on line veiligheid en Privacy beleid -