ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° distributie: het vervoer van elektriciteit langs distributienetten
met het oog op de levering ervan aan afnemers;
2° distributienet: binnen een geografisch afgebakend gebied geheel van
verbindingen met een nominale spanning gelijk aan of lager dan 70 kV en
de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations
en andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor de distributie van
elektriciteit op regionaal of lokaal niveau;
3° directe lijn: elke elektrische leiding met een nominale spanning
gelijk aan of lager dan 70 kV die fysisch geen deel uitmaakt van het
distributienet;
4° warmtekrachtinstallatie: installatie voor de gecombineerde productie
van elektriciteit en warmte;
5° afnemer: elke eindafnemer, leverancier of tussenpersoon;
6° eindafnemer: elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit
koopt voor eigen gebruik;
7° in aanmerking komende afnemer: elke afnemer die krachtens artikel 12
of, indien hij niet in het Vlaamse Gewest is gevestigd, krachtens de
wetgeving van een ander Gewest of een andere lidstaat van de Europese
Unie, het recht heeft om contracten te sluiten voor de levering van
elektriciteit, met een producent, leverancier of tussenpersoon van zijn
keuze en die daarom het recht heeft om toegang te krijgen tot het
distributienet onder de voorwaarden, bepaald in artikel 11, § 1 en in
artikel 14;
8° gebonden afnemer: elke niet in aanmerking komende afnemer;
9° tussenpersoon: elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit
koopt met het oog op de doorverkoop aan een andere tussenpersoon of aan
een leverancier;
10° leverancier: elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit
verkoopt aan eindafnemers;
11° netbeheerder: elke beheerder van een distributienet die aangewezen
is overeenkomstig artikel 5;
12° producent: elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit
opwekt;
13° ondersteunende diensten: alle diensten die nodig zijn voor de
functionering van het distributienet;
14° openbaredienstverplichting: verplichting die betrekking heeft op de
sociaal-economische, ecologische en technische aspecten van
elektriciteitsvoorziening;
15° hernieuwbare energiebronnen: alle andere energiebronnen dan fossiele
brandstoffen of kernsplijting die op een duurzame wijze ingezet kunnen
worden;
16° groene stroom: elektriciteit, opgewekt door gebruik te maken van
hernieuwbare energiebronnen;
17° groenestroomcertificaat: een overdraagbaar immaterieel goed dat
aantoont dat een producent in een daarin aangegeven jaar een daarin
aangegeven hoeveelheid groene stroom, uitgedrukt in kWh, heeft opgewekt;
18° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid;
19° Vlaamse elektriciteitsmarkt: alle activiteiten die verband houden
met de opwekking en de distributie van elektriciteit waarvoor het
Vlaamse Gewest bevoegd is;
20° federale Elektriciteitswet: wet van 29 april 1999 betreffende de
organisatie van de elektriciteitsmarkt;
21° [reguleringsinstantie: de Vlaamse Reguleringsinstantie voor
de Elektriciteits- en de Gasmarkt, afgekort de VREG; de instelling van
openbaar nut die instaat voor de regulering, de controle en de
transparantie van de Vlaamse elektriciteits- en gasmarkt en opgericht
wordt door artikel 27, § 1; (verv. decr. 6 juli 2001,
art. 24, I: 28 oktober 2002)]
[22° heffingsjaar: het kalenderjaar waarvoor de heffing, bedoeld in
hoofdstuk XI, is verschuldigd;
23° injecteren: leveren van elektriciteit aan een distributienet vanuit
het transmissienet, vanuit een ander distributienet of door een
producent;
24° transmissienet: transmissienet bedoeld in Art. 2 7° van de federale
Elektriciteitswet. (ing. decr. 22 december 2000, art.
67, I: 1 januari 2001)]
HOOFDSTUK II
DISTRIBUTIENETBEHEER
AFDELING 1
AANWIJZING VAN NETBEHEERDERS
Art. 3. Het beheer van een distributienet wordt
waargenomen door een netbeheerder met rechtspersoonlijkheid, aangewezen
overeenkomstig artikel 5, voor een hernieuwbare termijn van twaalf jaar.
Art. 4. De Vlaamse regering stelt, na advies van de
reguleringsinstantie, de voorwaarden vast waaraan de
kandidaat-netbeheerders moeten voldoen. Deze hebben in ieder geval
betrekking op:
1° de technische en financiële capaciteit van de kandidaat-netbeheerder;
2° de professionele betrouwbaarheid van de kandidaat-netbeheerder;
3° het beschikken over een eigendoms- of exploitatierecht voor het
distributienet in kwestie;
4° de beheersmatige en juridische onafhankelijkheid van de netbeheerders
ten aanzien van producenten, houders van een leveringsvergunning en
tussenpersonen, onverminderd artikel 7, § 2.
(Zie B.V.R. 15 juni 2001, B.S., 5 september 2001)
Art. 5. De reguleringsinstantie wijst voor elk
distributienet de netbeheerder aan. Indien het distributienet in kwestie
geheel of gedeeltelijk eigendom is van een gemeente of van een groep van
gemeenten, gebeurt die aanwijzing op voorstel van deze gemeente of groep
van gemeenten. De reguleringsinstantie kan enkel van dit voorstel
afwijken, indien de voorgestelde netbeheerder niet voldoet aan één of
meer voorwaarden, vastgesteld ter uitvoering van artikel 4.
(Zie B.V.R. 15 juni 2001, B.S., 5 september 2001)
Art. 6. Het mandaat van de netbeheerder eindigt in elk
geval ingeval van faillissement, ontbinding, fusie of splitsing. De
reguleringsinstantie kan de aanwijzing van de netbeheerder herroepen, op
voorwaarde dat deze rechtspersoon werd gehoord of naar behoren werd
opgeroepen, ingeval van:
1° significante wijziging in het aandeelhouderschap van de netbeheerder
die de onafhankelijkheid van het beheer van het distributienet in
kwestie in het gedrang zou kunnen brengen;
2° grove tekortkoming van de netbeheerder aan zijn verplichtingen
krachtens dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan.
AFDELING 2
ACTIVITEITEN VAN DE NETBEHEERDER
Art. 7. § 1. De netbeheerder staat in voor de
exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van het distributienet.
In dit kader is hij inzonderheid belast met de volgende taken:
1° instaan voor de efficiënte, veilige en betrouwbare werking van het
distributienet;
2° instaan voor de elektriciteitsvoorziening aan de gebonden afnemers
die op zijn distributienet zijn aangesloten op een spanningsniveau lager
dan 20 kV;
3° voldoende capaciteit voor de distributie van elektriciteit aanhouden;
4° koppelingen met andere netten exploiteren, onderhouden en eventueel
ontwikkelen;
5° uitvoeren van de openbaredienstverplichtingen, bedoeld in artikel 19,
1°.
(Zie B.V.R. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001)
§ 2. Zolang de netbeheerder elektriciteit levert aan
gebonden afnemers, mag hij groene stroom en elektriciteit, geproduceerd
door middel van een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie, verkopen en
eventueel zelf opwekken.
§ 3. De categorie van gebonden afnemers die vanaf een bepaald
ogenblik voldoen aan de criteria voor het bepalen van de in aanmerking
komende afnemers, bedoeld in artikel 12, behalve deze afnemers die van
de hieraan verbonden rechten gebruik wensen te maken, wordt verder
voorzien van elektriciteit door een door de netbeheerder aangewezen
houder van een leveringsvergunning. De Vlaamse regering legt de nadere
toepassingsregels en de te volgen procedures vast.
Art. 8. De reguleringsinstantie, bedoeld in artikel 27,
§ 1, van dit decreet, stelt een technisch reglement op voor het beheer
van het distributienet, de toegang ertoe en de vereisten voor het
aanleggen van directe lijnen.
Het technisch reglement bepaalt in ieder geval:
1° de technische minimumeisen voor het distributienet en de
aansluitingen erop;
2° de technische minimumeisen voor directe lijnen;
3° de operationele regels waaraan de netbeheerder onderworpen is bij
zijn technisch beheer van het distributienet en bij de maatregelen die
hij moet treffen om het hoofd te bieden aan problemen die de continuteit
van de voorziening in het gedrang kunnen brengen;
4° de prioriteit die moet worden gegeven aan kwalitatieve
warmtekrachtinstallaties en aan productie-installaties van groene stroom
die aangesloten zijn op het distributienet;
5° de ondersteunende diensten die de netbeheerder moet inrichten;
6° de informatie die door de netbeheerder moet worden verstrekt aan de
beheerders van andere elektriciteitsnetten waaraan het distributienet is
gekoppeld, om een veilige en efficiënte exploitatie, een gecoördineerde
ontwikkeling en de interoperabiliteit van de netten in kwestie te
waarborgen.
Art. 9. De netbeheerder onthoudt zich van elke vorm van
discriminatie tussen afnemers of categorieën van afnemers. De
persoonlijke en commerciële gegevens die hij verwerft van de afnemers
bij de uitoefening van zijn taken, moet hij strikt vertrouwelijk
behandelen.
Art. 10. De personeelsleden van de netbeheerder zijn
gebonden door het beroepsgeheim. Zij mogen de vertrouwelijke gegevens
die hen ter kennis zijn gekomen op grond van hun functie bij de
netbeheerder in het kader van de uitvoering van hun taken, bedoeld in
artikel 7, aan niemand bekendmaken, behalve wanneer zij worden
opgeroepen om in rechte te getuigen, onverminderd de mededelingen aan
beheerders van andere elektriciteitsnetten of aan de
reguleringsinstantie, bedoeld in artikel 27, § 1, die uitdrukkelijk door
dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan zijn bepaald of toegelaten
en onverminderd andere wettelijke bepalingen.
Elke overtreding van dit artikel wordt gestraft met de straffen,
bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.
HOOFDSTUK III
TOEGANG TOT HET DISTRIBUTIENET
Art. 11. § 1. Elke netbeheerder maakt de geldende
tarieven bekend voor de toegang tot zijn net, alsmede de tarieven voor
ondersteunende diensten die hij levert. De in aanmerking komende
afnemers hebben recht op toegang tot het distributienet tegen deze
bekendgemaakte tarieven.
§ 2. Een netbeheerder kan een verzoek om toegang tot het
distributienet dat hij beheert enkel afwijzen in één of meer van
onderstaande gevallen:
1° indien de veilige en betrouwbare werking van het distributienet in
het gedrang komt;
2° indien zijn distributienet over onvoldoende capaciteit beschikt om
het vervoer te verzekeren;
3° indien de toegang tot het distributienet de goede uitvoering van een
openbaredienstverplichting door de betrokken netbeheerder zou
verhinderen;
4° indien de aanvrager niet voldoet aan de technische minimumeisen zoals
bepaald in artikel 8, 1°.
Ingeval van een weigering stuurt de netbeheerder aan de verzoeker een
grondig gemotiveerde verklaring. Tegen deze weigering kan in beroep
gegaan worden bij de reguleringsinstantie.
Art. 12. § 1. De volgende categorieën van afnemers
worden onmiddellijk als in aanmerking komende afnemer beschouwd:
1° de eindafnemers die meer dan 20 gigawattuur per jaar verbruiken op
basis van het verbruik op de locatie en met inbegrip van zelfopwekking;
2° de eindafnemers die zelf elektriciteit produceren door middel van een
kwalitatieve warmtekrachtinstallatie, wat de afname van elektriciteit
betreft via het aansluitpunt van de installatie op het distributienet en
voor maximaal het aantal kWh dat berekend wordt als het nominaal
elektrisch vermogen van de warmtekrachtinstallatie in kW,
vermenigvuldigd met een gebruiksduur van 3000 uur;
3° de eindafnemers die zelf groene stroom produceren en hiervoor
groenestroomcertificaten ontvangen, wat de afname van elektriciteit
betreft via het aansluitpunt van de installatie op het distributienet en
voor maximaal het aantal kWh dat berekend wordt als het nominaal
elektrisch vermogen van de productie-installatie in kW, vermenigvuldigd
met een gebruiksduur van 3000 uur;
4° de eindafnemers van een hoeveelheid elektriciteit bij een leverancier
die deze hoeveelheid elektriciteit betrekt uit hernieuwbare
energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling en voorzover deze
elektriciteit werd geproduceerd in het Vlaamse Gewest of in de gebieden
zoals bedoeld in artikel 6, van de federale Elektriciteitswet;
5° de eindafnemers van een hoeveelheid warmte bij een leverancier die
deze hoeveelheid warmte betrekt uit hernieuwbare energiebronnen of
kwalitatieve warmtekrachtkoppeling ten belope van maximaal 500 kWh
elektriciteit per GJ van deze afgenomen hoeveelheid warmte en voorzover
deze warmte werd geproduceerd in het Vlaamse Gewest;
6° de eindafnemers van een hoeveelheid warmte van een
stadsverwarmingsnet waarbij de warmte gerecupereerd wordt in een
elektriciteitopwekkingsinstallatie ten belope van 500 kWh per afgenomen
GJ van deze afgenomen hoeveelheid warmte en voorzover deze warmte werd
geproduceerd in het Vlaamse Gewest;
7° de houders van een leveringsvergunning voor de hoeveelheid
elektriciteit, verbruikt door hun afnemers, die zijn aangewezen als in
aanmerking komend, om deze afnemers te bevoorraden.
§ 2. De Vlaamse regering kan nadere regels vastleggen
betreffende de voorwaarden, opgelegd in § 1.
(Zie B.V.R. 13 juli 2001, B.S., 17 augustus 2001)
§ 3. Rekening houdend met de evolutie van de
openstelling van de elektriciteitsmarkt in de andere lidstaten van de
Europese Unie en met het openstellingsritme zoals bepaald in de Europese
Richtlijn 96/92/EG, bepaalt de Vlaamse regering, na advies van de
reguleringsinstantie, welke andere categorieën van afnemers in
aanmerking komen.
(Zie B.V.R. 13 juli 2001, B.S., 17 augustus 2001)
Art. 13. De Vlaamse regering kan, na advies van de
reguleringsinstantie, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de
minister machtigen om de toegang tot het distributienet te beperken of
te verbieden voor de invoer van elektriciteit afkomstig van andere
lidstaten van de Europese Unie en bestemd voor in het Vlaamse Gewest
gevestigde in aanmerking komende afnemers, voor zover de afnemer, indien
hij in de lidstaat van oorsprong zou zijn gevestigd, geen in aanmerking
komende afnemer zou zijn krachtens de regelgeving van deze lidstaat.
Art. 14. De reguleringsinstantie legt de gedragscode
voor toegang tot het net vast. De gedragscode bepaalt in ieder geval:
1° de procedures en nadere regels voor de aanvraag voor toegang tot het
net;
2° de gegevens die de leveranciers aan de netbeheerder moeten
verstrekken;
3° de voorzorgsmaatregelen die door de netbeheerder moeten worden
genomen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de persoonlijke en
commerciële gegevens van de afnemers;
4° de termijnen waarbinnen de netbeheerder moet antwoorden op de
aanvragen voor toegang tot het distributienet.
Art. 15. De netbeheerder voert alle taken die
noodzakelijk zijn voor de distributie van groene stroom, met
uitzondering van de aansluiting op het distributienet, kosteloos uit.
De Vlaamse regering kan de regeling in het eerste lid beperken.
Art. 16. De reguleringsinstantie legt de voorwaarden
vast waaraan een warmtekrachtinstallatie moet voldoen om voor de
toepassing van dit decreet als kwalitatieve warmtekrachtinstallatie te
worden beschouwd.
HOOFDSTUK IV
LEVERINGSVERGUNNINGEN
Art. 17. § 1. Voor de levering van elektriciteit aan in
aanmerking komende afnemers is een leveringsvergunning vereist.
§ 2. De in § 1 bedoelde leveringsvergunning kan enkel worden
afgeleverd voor:
1° de levering van elektriciteit via het distributienet;
2° de levering van groene stroom of elektriciteit opgewekt door middel
van een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie door een producent die
gebruik maakt van een directe lijn.
§ 3. De levering via een directe lijn vanuit een mobiele
installatie voor de opwekking van elektriciteit is niet aan een
leveringsvergunning onderworpen.
§ 4. Aan een netbeheerder kan enkel een leveringsvergunning
worden verleend voor de verkoop van elektriciteit, overeenkomstig
artikel 7, § 2, en voor de uitvoering van de verplichtingen, opgenomen
in artikel 19, 1°.
§ 5. Voor de levering van elektriciteit aan in aanmerking
komende afnemers kunnen de intercommunales, bij beslissing van de
algemene vergadering en in het kader van hun statutair doel, deelnemen
in vennootschappen die energie en energiediensten aanbieden.
§ 6. De leveringsvergunningen worden door de
reguleringsinstantie toegekend.
§ 7. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de
reguleringsinstantie:
1° de criteria voor de toekenning, de wijziging en de intrekking van de
leveringsvergunningen, die in ieder geval betrekking zullen hebben op:
a) de technische en financiële capaciteit van de aanvrager;
b) de professionele betrouwbaarheid van de aanvrager;
c) de capaciteit van de aanvrager om aan de behoeften van zijn afnemers
te voldoen;
d) de openbaredienstverplichtingen, bedoeld in artikel 19, 2°;
e) de beheersmatige en juridische onafhankelijkheid van de aanvrager ten
opzichte van de netbeheerders;
2° de procedure voor de toekenning van de leveringsvergunningen,
inzonderheid de vorm van de aanvraag, het onderzoek van het dossier en
de vergoeding die hiervoor betaald moet worden, de termijnen waarbinnen
de reguleringsinstantie moet beslissen en zijn beslissing aan de
aanvrager moet meedelen en de beroepsprocedure;
3° wat er met de leveringsvergunning gebeurt ingeval van
controlewijziging, fusie of splitsing van de houder, en, in voorkomend
geval, de te vervullen voorwaarden en de te volgen procedures voor het
behoud of de hernieuwing van de leveringsvergunning in deze gevallen.
(Zie B.V.R. 15 juni 2001, B.S., 5 september 2001)
HOOFDSTUK V
TOELATINGEN
Art. 18. Voor de aanleg van een elektrische leiding,
dienstig voor de uitbouw van een distributienet, en een directe lijn
moet een toelating verkregen worden.
De Vlaamse regering stelt de nadere toepassingsregels, procedures en
criteria vast. Deze moeten objectief en niet-discriminatoir zijn. De
toelating voor de aanleg van een directe lijn kan afhankelijk worden
gesteld van een weigering tot toegang tot het distributienet of van het
ontbreken van een aanbod tot gebruik van een distributienet onder
redelijke economische en technische voorwaarden.
De Vlaamse regering stelt de rechten en verplichtingen in hoofde van
de houders van een toelating voor het aanleggen van een elektrische
leiding in de zin van het eerste lid van dit artikel vast.
HOOFDSTUK VI
OPENBAREDIENSTVERPLICHTINGEN
Art. 19. De Vlaamse regering kan, na advies van de
reguleringsinstantie:
1° de netbeheerders openbaredienstverplichtingen opleggen die betrekking
kunnen hebben op:
a) investeringen in het distributienet;
b) aansluiting van de afnemers op het distributienet;
c) de ononderbroken levering van een minimale hoeveelheid elektriciteit
ingeval van niet-betaling van de elektriciteitsfactuur en de verzekerde
bevoorrading van de afnemers ingeval de houder van een
leveringsvergunning zijn verplichtingen niet nakomt;
d) de veiligheid, continuïteit, regelmaat en kwaliteit van leveringen
van elektriciteit;
e) maatregelen van sociale aard;
f) programma's ter bevordering van het rationeel energiegebruik;
g) minimumnormen inzake het rationeel energiegebruik bij hun
eindafnemers;
h) informatie over en sensibilisering voor het elektriciteitsverbruik en
de elektriciteitskosten van de eindafnemers;
i) investeringen in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, installaties
voor de productie van groene stroom of groenestroomcertificaten;
2° de houders van een leveringsvergunning openbaredienstverplichtingen
opleggen die betrekking kunnen hebben op:
a) maatregelen van sociale aard;
b) programma's ter bevordering van het rationeel energiegebruik;
c) minimumnormen inzake het rationeel energiegebruik bij hun
eindafnemers;
d) informatie over en sensibilisering voor het elektriciteitsverbruik en
de elektriciteitskosten van de eindafnemers;
e) investeringen in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, installaties
voor de productie van groene stroom of groenestroomcertificaten.
[De gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk
welzijn verlenen hun medewerking aan de netbeheerders en aan de houders
van een leveringsvergunning voor de uitvoering van de
openbaredienstverplichtingen, bedoeld in 1° en 2° van het eerste lid. De
Vlaamse regering bepaalt de vorm waarin die medewerking zal bestaan.
(ing. decr. 21 december 2001, art. 2, I: 30 januari
2002)]
Art. 20. § 1. Er wordt een Energiefonds opgericht onder
beheer van de reguleringsinstantie. Dit Energiefonds betreft een
begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de wetten op de
Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
§ 2. Aan dit Energiefonds worden volgende inkomsten
toegewezen:
- opbrengsten uit heffingen die decretaal aan het Energiefonds worden
toegewezen;
- middelen voor de financiering van openbaredienstverplichtingen van de
energiesector toegewezen aan het Energiefonds uit hoofde van wettelijke
of conventionele bepalingen;
- middelen voor de financiering van het sociale energiebeleid en het
beleid inzake het rationeel energiegebruik van de Vlaamse regering
toegewezen aan het Energiefonds uit hoofde van wettelijke of
conventionele bepalingen.
§ 3. De Vlaamse regering beschikt over de kredieten van het
Energiefonds voor de financiering van de openbaredienstverplichtingen
bedoeld in artikel 19, de taken bedoeld in artikel 15, haar sociale
energiebeleid en haar beleid inzake het rationeel energiegebruik.
HOOFDSTUK VII
BEVORDERING VAN MILIEUVRIENDELIJKE ELEKTRICITEITSOPWEKKING
Art. 21. [Een systeem van
groenestroomcertificaten wordt ingevoerd. De Vlaamse regering bepaalt de
datum met ingang waarvan het systeem werkzaam wordt. (verv.
decr. 22 december 2000, art. 54, I: 1 januari 2001)]
Art. 22. Voor de groene stroom waarvan de producent
aantoont dat deze in het Vlaamse Gewest [... (geschr.
decr. 20 december 2002, art. 32, I: 1 januari 2003)]
is geproduceerd, verleent de reguleringsinstantie op aanvraag van de
producent een groenestroomcertificaat per schijf van 1000 kWh.
Art. 23. § 1. [Iedere leverancier die
elektriciteit levert aan eindafnemers aangesloten op het distributienet
of het transmissienet is verplicht jaarlijks voor 31 maart aan de
reguleringsinstantie het aantal groenestroomcertificaten voor te leggen
dat bepaald wordt met toepassing van § 2.
Voor de elektriciteit die door de houders van een leveringsvergunning
via het distributienet wordt geleverd aan eindafnemers, gebeurt de
eerste voorlegging van groenestroomcertificaten in het jaar 2003.
Voor de elektriciteit die door de leveranciers via het transmissienet
wordt geleverd aan eindafnemers, gebeurt de eerste voorlegging van
groenestroomcertificaten in het jaar 2004.
Voor de elektriciteit die door de netbeheerders via het
distributienet wordt geleverd aan eindafnemers, gebeurt de eerste
voorlegging van groenestroomcertificaten in het jaar 2003 en de laatste
voorlegging in het jaar 2004. (verv. decr. 20 december
2002, art. 33, I: 1 januari 2003)]
§ 2. [Het aantal groenestroomcertificaten dat door een
leverancier in een bepaald jaar n moet worden voorgelegd, wordt
vastgesteld met de formule:
C = G x Ev
waarbij :
C gelijk is aan het aantal voor te leggen certificaten, uitgedrukt in
MWh (1 000 kWh);
G gelijk is aan :
1° 0,008 op 31 maart 2003;
2° 0,012 op 31 maart 2004;
3° 0,020 op 31 maart 2005;
4° 0,025 op 31 maart 2006;
5° 0,030 op 31 maart 2007;
6° 0,0375 op 31 maart 2008;
7° 0,0450 op 31 maart 2009;
8° 0,0525 op 31 maart 2010;
9° 0,0600 op 31 maart 2011;
Ev gelijk is aan de totale hoeveelheid elektriciteit, uitgedrukt in MWh,
die door de leverancier werd geleverd aan zijn eindafnemers in het jaar
n-1.
In afwijking van het vorig lid is Ev, voor de vaststelling van het
aantal groenestroomcertificaten die door een netbeheerder moeten worden
voorgelegd in het jaar 2004, gelijk aan de totale hoeveelheid
elektriciteit, uitgedrukt in MWh, die door de netbeheerder werd geleverd
aan zijn eindafnemers in de periode van 1 januari 2003 tot 1 juli 2003.
(verv. decr. 20 december 2002, art. 33, I: 1 januari
2003)]
[§ 2bis. Groenestroomcertificaten kunnen enkel worden
voorgelegd aan de VREG in het kader van de verplichting, bedoeld in § 1,
in het jaar waarin ze werden toegekend en de vijf daaropvolgende jaren.
In afwijking van het vorig lid, kunnen groenestroomcertificaten die
in het jaar 2002 en het jaar 2003 werden toegekend, enkel worden
voorgelegd in het jaar waarin ze werden toegekend en in de periode van 1
januari tot 31 maart van het volgend jaar. Indien deze
groenestroomcertificaten op 31 maart 2003 of 31 maart 2004 eigendom zijn
van een leverancier die reeds alle certificaten heeft ingeleverd die hij
diende in te leveren voor deze datum overeenkomstig de verplichting,
bedoeld in § 1, kunnen deze certificaten worden voorgelegd tot vijf jaar
na de toekenning ervan, op voorwaarde dat ze door dezelfde leverancier
worden voorgelegd. (ing. decr. 20 december 2002, art.
33, I: 1 januari 2003)]
§ 3. Indien de reguleringsinstantie vaststelt dat de som van alle
voor te leggen certificaten C in het jaar n, kleiner is dan het aantal
groenestroomcertificaten, toegekend in het jaar n-1, verminderd met het
aantal groenestroomcertificaten dat eventueel in het kader van
verplichtingen, opgelegd door andere overheden voorgelegd moet worden in
het jaar n, wordt G, onverminderd § 2, verhoogd zodat de som van alle
voor te leggen certificaten C in het jaar n steeds minstens gelijk is
aan het aantal groenestroomcertificaten, toegekend in het jaar n-1,
verminderd met het aantal groenestroomcertificaten dat eventueel in het
kader van verplichtingen, opgelegd door andere overheden voorgelegd moet
worden in het jaar n.
§ 4. In het jaar [2003 (verv. decr. 5
juli 2002, art. 49, I: 1 juli 2002)] zal de Vlaamse
regering in overleg met de reguleringsinstantie, de beoogde doelstelling
evalueren. De Vlaamse regering wordt gemachtigd om, na advies van de
reguleringsinstantie, de groeifactor voor de periode 2004-2010 te
verhogen en nieuwe doelstellingen op te stellen voor de periode na 2010.
Art. 24. De Vlaamse regering stelt de nadere
toepassingsregels en procedures vast voor het toekennen van
groenestroomcertificaten, vermeld in artikel 22, en bepaalt welke
certificaten in aanmerking komen voor het voldoen aan de verplichting,
bedoeld in artikel 23.
[De Vlaamse regering bepaalt onder welke omstandigheden het
voorleggen van het aantal groenestroomcertificaten, bedoeld in artikel
23, § 2, geheel of gedeeltelijk kan worden vervangen door het voorleggen
van een aantal groenewarmtecertificaten, als bedoeld in artikel 3, 23°,
van het decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt.
(ing. decr. 6 juli 2001, art. 23, I: 28 oktober 2002)]
Art. 25. Onverminderd artikel 23, §§ 1 en 2, wordt de
Vlaamse regering gemachtigd om, na advies van de reguleringsinstantie,
rekening houdende met het bestaan van gelijke of gelijkwaardige
garanties inzake de aflevering van dergelijke certificaten, certificaten
te aanvaarden voor groene stroom die niet is geproduceerd in het Vlaamse
Gewest. [... (geschr. decr. 20 december 2002,
art. 34, I: 1 januari 2003)]
HOOFDSTUK VIII
FONDS HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN
Art. 26. § 1. Er wordt een Fonds Hernieuwbare
Energiebronnen opgericht. Dit fonds is een begrotingsfonds in de zin van
artikel 45 van de wetten op de Rijkscompabiliteit gecoördineerd op 17
juli 1991 en heeft tot doel het gebruik van hernieuwbare energie te
bevorderen.
§ 2. Aan het Fonds Hernieuwbare Energiebronnen worden
rechtstreeks de inkomsten toegewezen die voortvloeien uit de bepalingen
van artikel 37, § 2, en de aan dit fonds door het Vlaamse Gewest
toegewezen opbrengsten uit concessies voor energieprojecten die gebruik
maken van hernieuwbare energiebronnen, zoals gespecificeerd in de
desbetreffende concessieovereenkomsten.
§ 3. De Vlaamse regering beschikt over de kredieten van het
Fonds Hernieuwbare Energiebronnen voor al wat kan dienen in het raam van
het beleid inzake de hernieuwbare energiebronnen.
HOOFDSTUK IX
REGULERINGSINSTANTIE
AFDELING 1
OPRICHTING
Art. 27. § 1. Er wordt een instelling van openbaar nut
met rechtspersoonlijkheid opgericht. Deze instelling draagt als naam
[Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt.
(verv. decr. 6 juli 2001, art. 25, I: 28 oktober 2002)]
§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de vestigingsplaats van de
zetel.
AFDELING 2
DOEL, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
Art. 28. De reguleringsinstantie ontwikkelt passende en
doelmatige mechanismen voor regulering, controle en transparantie voor
de Vlaamse elektriciteitsmarkt.
De reguleringsinstantie heeft een algemene taak van toezicht en
controle op de toepassing van de betreffende decreten en reglementen en
een regulerende en raadgevende taak ten behoeve van de Vlaamse regering
inzake de organisatie en de werking van de Vlaamse elektriciteitsmarkt.
Daarvoor zal de reguleringsinstantie:
1° gemotiveerde adviezen geven en voorstellen voorleggen in de gevallen,
bepaald door dit decreet of door de uitvoeringsbesluiten ervan;
2° op eigen initiatief of op verzoek van de minister of de Vlaamse
regering studies uitvoeren in verband met de Vlaamse
elektriciteitsmarkt;
3° de netbeheerders aanwijzen en de controle uitoefenen op de
conformiteit van de netbeheerders met de criteria zoals ze zijn
opgesteld volgens de bepalingen van artikel 4;
4° leveringsvergunningen afleveren en de controle uitoefenen op de
conformiteit van houders van een leveringsvergunning met de criteria
zoals opgesteld volgens de bepalingen van artikel 17, § 7, 1°;
5° een technisch reglement opstellen voor het beheer van het
distributienet, de toegang ertoe en de vereisten voor het aanleggen van
directe lijnen en controle uitoefenen op de toepassing ervan;
6° een gedragscode voor de toegang tot het net opstellen;
7° controle uitoefenen op de uitvoering van de
openbaredienstverplichtingen, bedoeld in artikel 19;
8° het fonds, bedoeld in artikel 20, beheren;
9° geschillen beslechten die betrekking hebben op de toegang tot het
distributienet, met uitzondering evenwel van de geschillen inzake
contractuele rechten en verbintenissen;
10° alle andere taken uitvoeren die haar door decreten, besluiten,
reglementen en beslissingen van de Vlaamse regering betreffende de
organisatie van de elektriciteitsmarkt worden toevertrouwd.
Art. 29. § 1. De reguleringsinstantie richt een
bemiddelings- en arbitragedienst in voor geschillen betreffende de
toegang tot het distributienet, de toepassing van het technisch
reglement en de gedragscode. De reguleringsinstantie neemt het
secretariaat van deze dienst waar. De reguleringsinstantie stelt voor
deze dienst een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring
voor aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering stelt een lijst op van
deskundigen die als bemiddelaars of als arbiters kunnen optreden. De
leden van het dagelijks bestuur en de personeelsleden van de
reguleringsinstantie kunnen niet als arbiters worden aangewezen. De
Vlaamse regering bepaalt het bedrag van de vergoedingen die hen worden
toegekend. Deze vergoedingen vallen ten laste van de begroting van de
reguleringsinstantie.
§ 2. Binnen de reguleringsinstantie wordt een autonoom orgaan
opgericht, `Beroepskamer' genoemd, dat op verzoek van één van de
partijen, beslist over geschillen tussen een netbeheerder en de
netgebruikers die betrekking hebben op de toegang tot het
distributienet, met uitzondering evenwel van de geschillen inzake
contractuele rechten en verbintenissen.
§ 3. De Beroepskamer bestaat uit een voorzitter, twee andere
leden en drie plaatsvervangers die worden aangesteld door de Vlaamse
regering voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. In afwijking van
het voorgaande worden bij de oprichting van de Beroepskamer één lid en
één plaatsvervanger benoemd voor een aanvankelijke termijn van twee jaar
en één lid en één plaatsvervanger voor een aanvankelijke termijn van
vier jaar.
De leden en de plaatsvervangers mogen niet onder de leden van het
dagelijks bestuur of de personeelsleden van de reguleringsinstantie of
de leden van de bemiddelings- en arbitragedienst worden gekozen. De
Vlaamse regering bepaalt het bedrag van de vergoedingen die hen worden
toegekend. Deze vergoedingen vallen ten laste van de begroting van de
reguleringsinstantie.
§ 4. De Beroepskamer beslist met een gemotiveerde
administratieve beslissing over de aangelegenheden die bij haar
aanhangig worden gemaakt, na de betrokken partijen te hebben gehoord.
Zij kan overgaan of doen overgaan tot alle nuttige onderzoeken en kan,
indien nodig, deskundigen aanwijzen en getuigen horen. Zij kan bewarende
maatregelen opleggen in dringende gevallen.
§ 5. De Vlaamse regering bepaalt de procedureregels die van
toepassing zijn voor de Beroepskamer.
Art. 30. De reguleringsinstantie kan een producent, een
netbeheerder of de houder van een leveringsvergunning de gegevens en
inlichtingen vragen die nodig zijn voor de uitvoering van haar taken.
Diegene aan wie een vraag is gericht om gegevens en inlichtingen te
verstrekken, is verplicht binnen de door de reguleringsinstantie
gestelde termijn alle medewerking te verlenen.
Gegevens of inlichtingen van een producent, een netbeheerder of een
houder van een leveringsvergunning, die in verband met enige
werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van dit decreet zijn
verkregen, mogen uitsluitend voor de toepassing van dit decreet worden
gebruikt.
AFDELING 3
BESTUUR EN WERKING
Art. 31. § 1. De reguleringsinstantie wordt geleid door
een dagelijks bestuur bestaande uit een voorzitter en [vijf
(verv. decr. 6 juli 2001, art. 27, I: 28 oktober 2002)]
beheerders. Zij worden aangesteld door de Vlaamse regering.
§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels van de
aanwerving en de aanstelling van de leden van het dagelijks bestuur van
de reguleringsinstantie, inclusief de duur van het mandaat.
De leden van het dagelijks bestuur mogen geen andere functies
vervullen die de onafhankelijkheid en de objectiviteit waarmee ze hun
mandaat uitoefenen, kunnen belemmeren. De Vlaamse regering bepaalt de
onverenigbaarheden met het mandaat van voorzitter of beheerder en de
regels die van toepassing zijn op belangenconflicten.
(Zie B.V.R. 27 april 2001, B.S., 24 mei 2001)
§ 3. De voorzitter zit de vergaderingen van het
dagelijks bestuur voor en heeft een doorslaggevende stem bij staking van
stemmen.
§ 4. De voorzitter vertegenwoordigt de reguleringsinstantie in
rechte.
Art. 32. § 1. De Vlaamse regering bepaalt het
administratief en geldelijk statuut van het personeel en stelt de
personeelsformatie van de reguleringsinstantie vast.
§ 2. Het dagelijks bestuur kan eveneens personen op
contractuele basis aanwerven om:
1° in uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voorzien. Het
betreft ofwel in de tijd beperkte acties ofwel een buitengewone toename
van het werk;
2° de ambtenaren te vervangen die hun betrekking niet of slechts
deeltijds bekleden, onverminderd de mogelijkheid om een statutair
personeelslid door een ander statutair personeelslid te vervangen;
3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen na voorafgaand
akkoord van de Vlaamse regering.
Art. 33. De leden van het dagelijks bestuur en de
personeelsleden van de reguleringsinstantie zijn gebonden door het
beroepsgeheim. Zij mogen de vertrouwelijke gegevens die hen ter kennis
zijn gekomen op grond van hun functie bij de reguleringsinstantie aan
niemand bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte
te getuigen en onverminderd de uitwisseling van informatie met de
bevoegde instanties van de andere gewesten en lidstaten van de Europese
Unie, die uitdrukkelijk bepaald of toegestaan zijn door verordeningen of
richtlijnen, vastgesteld door de instellingen van de Europese Unie,
alsmede de commissie en het controlecomité zoals bedoeld in artikel 1,
van de federale Elektriciteitswet.
Elke overtreding van dit artikel wordt gestraft met de straffen,
bepaald door artikel 458 van het Strafwetboek.
AFDELING 4
FINANCIËLE MIDDELEN
Art. 34. De reguleringsinstantie beschikt over een
dotatie die jaarlijks wordt ingeschreven op de begroting van de Vlaamse
Gemeenschap.
AFDELING 5
TOEZICHT
Art. 35. § 1. De reguleringsinstantie staat onder
toezicht van de Vlaamse regering. Het toezicht wordt uitgeoefend door
een regeringscommissaris die wordt benoemd en ontslagen door de Vlaamse
regering. Het Vlaamse Gewest draagt de kosten, verbonden aan de
uitoefening van zijn ambt.
§ 2. De regeringscommissaris kan op elk ogenblik inzage nemen
van alle documenten en geschriften van de reguleringsinstantie. Hij kan
van de voorzitter, de beheerders en de personeelsleden alle inlichtingen
en ophelderingen vorderen, en alle verificaties verrichten, die hij
nodig acht voor de uitvoering van zijn mandaat. De regeringscommissaris
kan binnen een termijn van vier werkdagen beroep aantekenen tegen elke
beslissing die hij strijdig acht met het decreet, de
uitvoeringsbesluiten van dit decreet of het algemeen belang. De termijn
van vier dagen gaat in de dag van de vergadering waarop de beslissing
genomen werd, voorzover hij daarop regelmatig uitgenodigd werd, en in
het tegenovergestelde geval, de dag waarop de regeringscommissaris van
de beslissing kennis heeft gekregen De regeringscommissaris brengt
zonder verwijl de voorzitter van de reguleringsinstantie op de hoogte
van het beroep. Het beroep heeft schorsende werking. Heeft de Vlaamse
regering binnen een termijn van twintig werkdagen, ingaande op hetzelfde
tijdstip, de beslissing niet vernietigd, dan wordt deze definitief. Deze
bevoegdheid tot vernietiging kan door de Vlaamse regering worden
overgedragen aan de minister.
§ 3. Ieder jaar stelt de regeringscommissaris een
evaluatieverslag op ten behoeve van de Vlaamse regering over de
activiteiten van de reguleringsinstantie. Dit evaluatieverslag wordt
vóór 31 juli bezorgd aan de minister.
§ 4. De reguleringsinstantie bepaalt wanneer en hoe het advies
van de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen en van de Milieu- en
Natuurraad van Vlaanderen wordt gevraagd en de wijze waarop de
elektriciteitssector wordt geconsulteerd.
§ 5. De reguleringsinstantie brengt jaarlijks vóór 30 mei
verslag uit aan de Vlaamse regering over haar werkzaamheden. Dit verslag
wordt jaarlijks, samen met een evaluatieverslag van de
regeringscommissaris, de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen, de
Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en de Vlaamse regering, vóór 30
september aan het Vlaams Parlement meegedeeld.
HOOFDSTUK X
SANCTIES
Art. 36. Worden gestraft met een gevangenisstraf van
één maand tot één jaar en met een geldboete van [een tot
vijfhonderd euro (verv. decr. 6 juli 2001, art. 56, I:
1 januari 2002)] of met één van deze straffen alleen:
1° zij die de krachtens dit decreet verrichte verificaties of
onderzoeken van de reguleringsinstantie of van de Vlaamse regering
hinderen, weigeren de informatie te verstrekken die zij gehouden zijn
mede te delen krachtens dit decreet, of bewust verkeerde of onvolledige
informatie verstrekken;
2° zij die de bepalingen van artikel 17, § 1 en artikel 18, eerste lid
overtreden; (Zie B.V.R. 15 juni 2001, B.S., 5
september 2001)
3° de bepalingen van de artikelen 523 en 525 van het strafwetboek
zijn onderscheidelijk van toepassing op de feiten van gehele of
gedeeltelijke vernieling van machines of inrichtingen voor de productie,
het vervoer, de levering en de benuttiging van elektrische energie en op
feiten van verhindering of van de opzettelijke aanslag op het vervoer en
de distributie van elektrische energie op de toegelaten lijnen en
netten. Zij die bij gebrek aan voorzorg, zonder opzet, machines of
inrichtingen voor de productie, het vervoer, de levering en de
benuttiging van elektrische energie vernielen of beschadigen of die het
vervoer daarvan op de toegelaten lijnen en netten verhinderen of
stremmen, worden gestraft met de bij artikel 563 van het strafwetboek
bepaalde straffen.
Art. 37. § 1. Onverminderd de andere door dit decreet
of in een uitvoeringsbesluit ervan bepaalde maatregelen, kan de
reguleringsinstantie elke in het Vlaamse Gewest gevestigde natuurlijke
of rechtspersoon verplichten tot naleving van specifieke bepalingen van
dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan binnen de door haar
bepaalde termijn. Indien deze natuurlijke persoon of rechtspersoon bij
het verstrijken van deze termijn in gebreke blijft, kan de
reguleringsinstantie, op voorwaarde dat deze natuurlijke of
rechtspersoon werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen, een
administratieve geldboete opleggen.
Deze administratieve geldboete mag, per kalenderdag, niet lager zijn
dan [duizend tweehonderd vijftig euro (verv.
decr. 6 juli 2001, art. 57, I: 1 januari 2002)], noch
hoger zijn dan [honderdduizend euro, (verv.
decr. 6 juli 2001, art. 57, I: 1 januari 2002)] noch,
in totaal, hoger zijn dan [twee miljoen euro (verv.
decr. 6 juli 2001, art. 57, I: 1 januari 2002)] of 3
procent van de omzet die de betrokken persoon heeft gerealiseerd op de
Vlaamse elektriciteitsmarkt tijdens het laatste afgelopen boekjaar,
indien dit laatste bedrag hoger is.
Strafvervolging in de zin van artikel 36 sluit administratieve
geldboete uit, voor wat betreft de vervolgde feiten, ook wanneer de
vervolging tot vrijspraak heeft geleid.
§ 2. [Onverminderd § 1, bedraagt het bedrag van de
administratieve geldboete voor een overtreding van artikel 23, § 1, 75
euro per ontbrekend certificaat op 31 maart 2003 en 100 euro per
ontbrekend certificaat op 31 maart 2004. Vanaf 31 maart 2005 wordt de
boete bepaald op 125 euro per ontbrekend certificaat.
(verv. decr. 5 juli 2002, art. 50, I: 1 juli 2002)]
[§ 2bis. Onverminderd § 1, bedraagt het tarief
van de administratieve geldboete voor een overtreding van de
besparingsdoelstelling, opgelegd op basis van artikel 19, 1°, f, of 2°,
b, tien cent per kilowattuur te weinig bespaarde primaire energie ten
opzicht van de opgelegde besparingsdoelstellingen. (ing.
decr. 5 juli 2002, art. 51, I: 1 juli 2002)]
§ 3. De reguleringsinstantie legt de administratieve geldboeten
zoals bepaald in § 1 en § 2, vast en geeft de betrokken persoon hiervan
kennis per aangetekende brief.
Deze met redenen omklede kennisgeving vermeldt het bedrag van de
administratieve geldboete.
§ 4. (niet opgenomen)
(Wijzigt artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek)
Het beroep tegen de beslissing tot het opleggen van een
administratieve geldboete op grond van § 1 bij de rechtbank van eerste
aanleg werkt schorsend.
§ 5. Indien de betrokken persoon of rechtspersoon het oneens
is met de sanctie, opgelegd volgens § 2, kan hij, binnen 10 dagen na de
kennisgeving, bedoeld in § 3, de reguleringsinstantie van zijn
tegenargumenten in kennis stellen door middel van een aangetekende
brief. Na het verstrijken van deze termijn is de beslissing definitief.
De reguleringsinstantie kan zijn beslissing echter herroepen of het
bedrag van de administratieve geldboete aanpassen indien deze
tegenargumenten gegrond blijken te zijn. In dit geval zal een nieuwe
kennisgeving plaatsvinden.
§ 6. Na de kennisgeving, bedoeld in § 3, moet de
administratieve geldboete binnen dertig dagen betaald worden.
De reguleringsinstantie kan uitstel van betaling verlenen voor een
door haar bepaalde termijn.
Indien de betrokken persoon in gebreke blijft bij het betalen van de
administratieve geldboete, wordt de geldboete bij dwangbevel
ingevorderd.
De Vlaamse regering wijst de ambtenaren aan die gelast zijn
dwangbevelen te geven en uitvoerbaar te verklaren. Deze dwangbevelen
worden betekend bij deurwaardersexploot met bevel tot betaling.
§ 7. [De opbrengst van de administratieve geldboeten,
vermeld in § 1, wordt gestort in de Vlaamse middelenbegroting, met
uitzondering van de opbrengst van de administratieve geldboeten opgelegd
bij niet-naleving van de openbare dienstverplichtingen, opgelegd ter
uitvoering van artikel 19, die in het Energiefonds wordt gestort.
De opbrengst van de administratieve geldboeten, vermeld in § 2, komt
ten gunste van het Fonds Hernieuwbare Energiebronnen, bedoeld in artikel
26. (verv. decr. 21 december 2001, art. 52, I: 1
januari 2002)]
HOOFDSTUK XI
[HEFFING OP DE EXPLOITATIE VAN EEN DISTRIBUTIENET VOOR ELEKTRICITEIT
IN HET VLAAMSE GEWEST
(verv. decr. 22 december 2000, art. 68)]
[AFDELING 1
GRONDSLAG, HEFFINGSPLICHTIGE EN TARIEF (ing.
decr. 22 december 2000, art. 68)]
Art. 38. [Vanaf een door de Vlaamse regering te
bepalen datum wordt er een heffing ingesteld op de exploitatie van een
distributienet voor elektriciteit.
De heffing wordt berekend op een hoeveelheid elektrische stroom
uitgedrukt in gigawattuur (GWh), die gelijk is aan de hoeveelheid stroom
die jaarlijks wordt geïnjecteerd op het distributienet verminderd met,
enerzijds, de hoeveelheid groene stroom die jaarlijks wordt geïnjecteerd
op het distributienet, en anderzijds, de hoeveelheid stroom die
jaarlijks vanuit het distributienet op een ander distributienet wordt
geïnjecteerd. (verv. decr. 22 december 2000, art. 68,
I: 1 januari 2001)]
Art. 39. [De heffing is verschuldigd door de
netbeheerders, met inbegrip van de netbeheerders onderworpen aan de wet
van 22 december 1986 betreffende de intercommunales.
Zolang er voor een bepaald distributienet geen netbeheerder is
aangewezen overeenkomstig artikel 5, is deze heffing verschuldigd door
de exploitant van het distributienet op dat ogenblik, met inbegrip van
de exploitant die onderworpen is aan de wet van 22 december 1986.
(verv. decr. 22 december 2000, art. 68, I: 1 januari
2001)]
Art. 40. [Het tarief van de heffing wordt als
volgt bepaald:
Hoeveelheid elektronische Heffing uitgedrukt
stroom, uitgedrukt in GWH in euro
zoals berekend in artikel 38
0 EUR 100 1 860
100 EUR 250 6 195
250 EUR 500 14 875
500 EUR 1 000 29 745
1 000 EUR 2 000 59 495
2 000 EUR 3 000 99 155
3 000 EUR 4 000 138 820
4 000 EUR 5 000 174 485
5 000 EUR 7 500 247 895
7 500 EUR 10 000 347 050
10 000 EUR 15 000 495 785
15 000 EUR 20 000 694 100
20 000 EUR 25 000 892 415
25 000 EUR 30 000 1 090 730
30 000 EUR 35 000 1 289 045
35 000 EUR 40 000 1 487 360
40 000 EUR 45 000 1 685 675
45 000 EUR 50 000 1 883 990
< 50 000 2 231 040
(verv. decr. 6 juli 2001, art. 59, I: 28 oktober 2002)]
Art. 41. [De heffing wordt van rechtswege
jaarlijks geïndexeerd door het tarief bepaald in artikel 40 te
vermenigvuldigen met het indexcijfer van de consumptieprijzen,
vastgesteld voor de maand oktober van het heffingsjaar, en te delen door
het indexcijfer van de consumptieprijzen, vastgesteld voor de maand
december van het jaar 2000. (verv. decr. 22 december
2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[AFDELING 2
VESTIGING VAN DE AANSLAG
(ing. decr. 22 december 2000, art. 68)]
Art. 42. [De heffingsplichtige doet jaarlijks vóór
30 maart van het jaar volgend op het heffingsjaar, aangifte van de
hoeveelheid elektrische stroom vastgesteld overeenkomstig artikel 38. De
Vlaamse regering bepaalt de nadere regels betreffende de aangifteplicht.
(verv. decr. 22 december 2000, art. 68, I: 1 januari
2001)]
[Art. 43. Vóór 15 oktober van het jaar volgend op het
heffingsjaar wordt de heffing ingekohierd en uitvoerbaar verklaard door
de ambtenaar aangewezen door de Vlaamse regering.
De kohieren bevatten op straffe van nietigheid:
1° de naam van de heffingsplichtige;
2° de verwijzing naar dit decreet;
3° het heffingsjaar;
4° het bedrag van de verschuldigde heffing;
5° de datum van uitvoerbaarverklaring;
6° de handtekening van de ambtenaar belast met het uitvoerbaar verklaren
van het kohier.
In uitvoering van dit kohier worden aan de heffingsplichtigen de
aanslagbiljetten verstuurd. Deze aanslagbiljetten bevatten de gegevens
1° tot 5° bepaald in het vorig lid, de datum van verzending, de
betalingstermijn en de termijn waarbinnen het administratief beroep kan
worden ingediend. (ing. decr. 22 december 2000, art.
68, I: 1 januari 2001)]
[Art. 44. In afwijking van artikel 43, kan een heffing
of een aanvullende heffing worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1
januari van het heffingsjaar in de gevallen waarin de heffingsplichtige
nagelaten heeft tijdig een geldige aangifte in te dienen of wanneer de
verschuldigde heffing hoger ligt dan de heffing die werd gesteund op de
gegevens van het aangifteformulier.
Er kunnen meerdere heffingen betreffende een zelfde heffingsjaar en
lastens dezelfde heffingsplichtige worden gevestigd. Deze heffingen
worden opgenomen in aanvullende kohieren. (ing. decr.
22 december 2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[Art. 45. Wanneer een aanslag nietig verklaard is,
omdat hij niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel, met
uitzondering van de regels inzake de verjaring zoals bepaald in artikel
53, kan een nieuwe aanslag worden gevestigd ten laste van dezelfde
heffingsplichtige en op grond van dezelfde heffingselementen, zelfs
indien de termijnen bepaald in artikel 43 en 44 van dit decreet zijn
verstreken. Deze aanslag moet worden gevestigd binnen drie maanden vanaf
de datum van de uitspraak in het kader van het administratief beroep of
binnen zes maanden vanaf de datum van een rechterlijke beslissing welke
in kracht van gewijsde is gegaan. (ing. decr. 22
december 2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[Art. 46. De heffingsplichtige dient de heffing te
betalen binnen zestig kalenderdagen na verzending van het aanslagbiljet.
Na verloop van deze periode is hij nalatigheidsintresten verschuldigd,
conform de bepalingen van het Wetboek van de Inkomstenbelasting.
Ook inzake de moratoriumintresten zijn de bepalingen van het Wetboek
van de Inkomstenbelasting van toepassing. (ing. decr.
22 december 2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[AFDELING 3
CONTROLE
(ing. decr. 22 december 2000, art. 68)]
[Art. 47. De Vlaamse regering wijst de ambtenaren aan
die belast zijn met de controle en het onderzoek in verband met de
toepassing van deze heffing. Deze ambtenaren zijn van rechtswege
gemachtigd om bij de heffingsplichtigen en bij derden inlichtingen te
nemen, gegevens op te zoeken en te verzamelen die kunnen leiden tot de
juiste heffing ten laste van de heffingsplichtige. De heffingsplichtige
alsmede elke derde die over de gevraagde gegevens beschikt, is verplicht
deze inlichtingen te verstrekken op eenvoudig verzoek van deze
ambtenaren.
Deze ambtenaren zijn van rechtswege gemachtigd om bij de
heffingsplichtige en bij derden alle boeken, stukken of registers op te
vragen en in te kijken die kunnen leiden tot de juiste heffing ten laste
van de heffingsplichtige. De heffingsplichtige, alsmede elke derde die
over de gevraagde boeken, stukken of registers beschikt, is verplicht
deze voor te leggen op ieder verzoek van deze ambtenaren. De ambtenaren
kunnen deze boeken, stukken of registers ter plaatse inkijken of deze
meenemen tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
Deze ambtenaren hebben toegang, na voorlegging van hun
legitimatiebewijs en mits een voorafgaande rechterlijke machtiging van
de politierechtbank, tot de bedrijfslokalen van de heffingsplichtige ten
einde vaststellingen te kunnen doen die kunnen leiden tot de juiste
heffing ten laste van de heffingsplichtige.
Elke inlichting, stuk, proces-verbaal, of akte ontdekt of bekomen
door deze ambtenaren in de uitoefening van hun functie, hetzij
rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een bestuursdienst van de
Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies van de hoven en de
rechtbanken, de administraties van de Gemeenschappen en Gewesten, de
provincies en de gemeenten alsmede de organismen en de instellingen van
openbaar nut, kan door het Vlaamse Gewest worden aangewend teneinde de
juiste heffing ten laste van de heffingsplichtige vast te stellen.
(ing. decr. 22 december 2000, art. 68, I: 1 januari
2001)]
[AFDELING 4
ADMINISTRATIEF BEROEP
(ing. decr. 22 december 2000, art. 68)]
[Art. 48. Binnen een termijn van 60 dagen na de
verzending van het aanslagbiljet kan de heffingsplichtige beroep
aantekenen bij de Vlaamse regering. Dit beroep vermeldt op straffe van
nietigheid de naam van de heffingsplichtige, het kohiernummer, het
aanslagjaar en de motieven van het beroep.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere modaliteiten van dit
administratief beroep.
De regels van het Wetboek van Inkomstenbelasting gelden voor wat de
eisbaarheid van de aanslagen betreft waartegen beroep is ingesteld.
(ing. decr. 22 december 2000, art. 68, I: 1 januari
2001)]
[AFDELING 5
AMBTSHALVE HEFFING, ADMINISTRATIEVE GELDBOETE EN DWANGBEVEL
(ing. decr. 22 december 2000, art. 68)]
[Art. 49. Indien de heffingsplichtige nalaat de
aangifte te doen bepaald in artikel 42, kan de Vlaamse regering de
heffingsplichtige in gebreke stellen door middel van een aangetekende
brief of een deurwaardersexploot.
Indien de heffingsplichtige nalaat om binnen een periode van 60
kalenderdagen na verzending van de ingebrekestelling aangifte te doen,
kan de Vlaamse regering een ambthalve aanslag vestigen. Deze aanslag kan
worden gebaseerd op de hoeveelheid elektrische stroom, vastgesteld
overeenkomstig artikel 38, van het vorige heffingsjaar. De aanslag kan
ook worden gebaseerd op tekenen en indiciën. (ing.
decr. 22 december 2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[Art. 50. Van zodra de nalatigheidsintresten
verschuldigd zijn, wordt een administratieve geldboete opgelegd gelijk
aan het ontdoken bedrag, op voorwaarde dat de heffingsplichtige werd
gehoord of naar behoren werd opgeroepen.
Tegen deze geldboeten kan binnen dertig dagen door middel van een
aangetekende brief beroep worden ingediend bij de directeur-generaal van
de administratie bevoegd voor de inning. (ing. decr.
22 december 2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[Art. 51. Bij gebrek aan voldoening van de heffing, de
intresten en de administratieve geldboete, kan een dwangbevel worden
uitgevaardigd door de daartoe door de Vlaamse regering belaste
ambtenaar.
Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de
ambtenaar daartoe aangewezen door de Vlaamse regering.
De betekening ervan gebeurt door deurwaardersexploot of bij
aangetekend schrijven.
Op het dwangbevel zijn de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk
Wetboek houdende het bewarend beslag en de middelen van
tenuitvoerlegging van toepassing.
Tot zekerheid van betaling van de heffing heeft het Vlaamse Gewest
eenzelfde algemeen voorrecht als bedoeld bij het WIB.
(ing. decr. 22 december 2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[Art. 52. Verzet tegen het dwangbevel schort de
tenuitvoerlegging van het dwangbevel op.
In geval van verzet, kan tot op het moment van de uitspraak over het
verzet bij beschikking, vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is
gegaan, een vordering worden ingeleid teneinde de heffingsplichtigen te
horen veroordelen tot betaling van een provisioneel bedrag op het bij
dwangbevel gevorderde bedrag. (ing. decr. 22 december
2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[AFDELING 6
VERJARING
(ing. decr. 22 december 2000, art. 68)]
[Art. 53. De vordering tot betaling van de heffing, van
de intresten en de administratieve geldboete verjaart door verloop van
vijf jaar, te rekenen van de dag waarop zij is ontstaan. De verjaring
wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij artikelen
2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. (ing.
decr. 22 december 2000, art. 68, I: 1 januari 2001)]
[HOOFDSTUK XII
SLOTBEPALINGEN
(ing. decr. 22 december 2000, art. 69)]
[Art. 54. Zolang artikel 27 niet in werking is
getreden, wordt de Vlaamse regering gemachtigd over te gaan tot de
uitvoering van de artikels waarvoor de reguleringsinstantie krachtens
dit decreet tot uitvoering gehouden is of advies moet verstrekken.
(ing. decr. 22 december 2000, art. 69, I: 1 januari
2001)]
[Art. 55. Elk ontwerp van uitvoeringsbesluit van dit
decreet wordt door de Vlaamse regering voor advies aan de Sociaal
Economische Raad van Vlaanderen en aan de Milieu- en Natuurraad van
Vlaanderen voorgelegd. (ing. decr. 22 december 2000,
art. 69, I: 1 januari 2001)]
[Art. 56. Wat de gewestelijke bevoegdheden betreft,
wordt de wet van 10 maart 1925 houdende de elektriciteitsvoorziening in
het Vlaamse Gewest opgeheven. (ing. decr. 22 december
2000, art. 69, I: 1 januari 2001)]
[Art. 57. Dit decreet wordt aangehaald als
'Elektriciteitsdecreet'. (ing. decr. 22 december 2000,
art. 69, I: 1 januari 2001)]
[Art. 58. De Vlaamse regering bepaalt de datum waarop
de verschillende bepalingen van dit decreet in werking treden.
(ing. decr. 22 december 2000, art. 69, I: 1 januari
2001)]
(De artikelen 27, § 2, 34 en 54 treden in werking op
3 juni 2001 - zie B.V.R. 27 april 2001, B.S., 24 mei 2001)
(Artikel 12, §§ 2 en 3 treedt in werking op 27 augustus
2001 - zie B.V.R. 13 juli 2001, B.S., 17 augustus 2001)
(1° op 21 augustus 2001: de artikelen 3, 6, 7, § 1 en § 2, 8 tot en met
11, 12, § 1, 1° en 7°, 13, 14, 16, 18, tweede en derde lid, 19, 20, 24,
25, 26, 31, § 1, 32, § 1, 36, 1° en 3°, 37, § 1, § 3, § 4, § 6 en § 7,
38 tot en met 53, 55 en 57;
2° op het moment van inwerkingtreding van het besluit genomen ter
uitvoering van artikel 16 of na uitvoering van artikel 16 door de
reguleringsinstantie: artikel 12, § 1, 2°, 4° en 5°, wat betreft de
levering van elektriciteit aan een eindafnemer van een hoeveelheid
elektriciteit of warmte bij een leverancier van elektriciteit of warmte
die deze hoeveelheid elektriciteit of warmte betrekt uit een
kwalitatieve warmtekrachtinstallatie en artikel 12, § 1, 6°;
3° op het moment van inwerkingtreding van het besluit genomen ter
uitvoering van artikel 18, tweede en derde lid : de artikelen 18, eerste
lid, en 36, 2°, wat de inbreuken op artikel 18, eerste lid, betreft;
4° op het moment van inwerkingtreding van het besluit genomen ter
uitvoering van artikel 24: de artikelen 12, § 1, 3°, 4° en 5°, wat
betreft de levering van elektriciteit aan een eindafnemer van een
hoeveelheid elektriciteit of warmte bij een leverancier van
elektriciteit of warmte die deze hoeveelheid elektriciteit of warmte
betrekt uit hernieuwbare energiebronnen, 21 tot en met 23 en 37, §§ 2 en
5;
5° op de datum waarop het mandaat van de voorzitter van het dagelijks
bestuur van de reguleringsinstantie aanvangt: de artikelen 27, § 1, 28
tot en met 30, 31, § 3 en § 4, 32, § 2 en 33;
6° op de datum waarop het mandaat van de regeringscommissaris aanvangt:
artikel 35, §§º 1 tot en met 3;
7° op 1 januari 2002: artikel 35, §§ 4 en 5;
8° op de datum waarop alle artikelen van het Elektriciteitsdecreet in
werking zijn getreden: artikel 56. Zie B.V.R. 13 juli 2001, B.S.,
11 augustus 2001)
(Artikel 17 en 36, 2°, wat de inbreuken op artikel 17, § 1 betreft
treden in werking op 15 september 2001 - zie B.V.R. 15 juni 2001,
B.S., 5 september 2001)
(Artikel 4 en 5 treden in werking op 15 september 2001 - zie B.V.R. 15
juni 2001, B.S., 5 september 2001)
(Artikel 12, § 1, 3°, en artikel 15 treden in werking op 1 januari 2002
- zie B.V.R. 28 september 2001)
energieleverancier energieleveranciers
elektriciteitsleverancier elektriciteitsleveranciers elektriciteit gas
prijsvergelijk energieleverancier energieleveranciers elektriciteitsleverancier
elektriciteitsleveranciers elektriciteit gas prijsvergelijk energieleverancier
energieleveranciers elektriciteitsleverancier elektriciteitsleveranciers
elektriciteit gas prijsvergelijk energieleverancier energieleveranciers
elektriciteitsleverancier elektriciteitsleveranciers elektriciteit gas
prijsvergelijk energieleverancier energieleveranciers elektriciteitsleverancier
elektriciteitsleveranciers elektriciteit gas prijsvergelijk
© 1993-2017 Moeder
de Gans - Leest u a.u.b. onze
Disclaimer,
on
line veiligheid en
Privacy beleid - |